ONTSLAG EN WW
Om aanspraak op een WW-uitkering te doen gelden dient de werknemer een bepaalde periode te hebben gewerkt. Aan de werknemer die van de laatste 36 weken voor de werkeloosheid ten minste 26 weken heeft gewerkt wordt een uitkering van maximaal 3 maanden verstrekt. De hoogte van die uitkering bedraagt in de eerste 2 maanden 75% van kort gezegd het bruto salaris, en de derde en volgende maand 70% van het bruto salaris. Indien de werknemer naast de hiervoor genoemde weken-eis ook voldoet aan het criterium dat hij op ten minste 4 van de 5 kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van de werkeloosheid heeft gewerkt of loon heeft ontvangen, wordt de uitkeringsduur verlengd. De verlenging bedraagt 1 maand per extra jaar arbeidsverleden. Dus wie voldoet aan het hiervoor genoemde criterium 4 uit 5 krijgt 4 maanden WW, bij 5 uit 5 is dat 5 maanden, bij 6 uit 6 is dat 6 maanden etc. Voor degenen die een langer arbeidsverleden hebben geldt, gerekend vanaf de leeftijd van 18 jaar tot en met 1998, een zogenaamd fictief arbeidsverleden. Het is daarvoor niet relevant of al dan niet gedurende dat hele arbeidsverleden is gewerkt. Men gaat er gemakshalve vanuit dat dat zo is. De hoogte van die verlengde uitkering bedraagt 70% van het bruto salaris. De maximale duur van de uitkering is 38 maanden.
Om aanspraak te kunnen maken op een WW-uitkering moet een werknemer aan een aantal eisen voldoen. Indien de werknemer aan de hiervoor genoemde weken-eis en/of jaren-eis voldoet heeft hij in beginsel recht op een uitkering, tenzij de werkeloosheid aan hem verwijtbaar is. Er moet dus sprake zijn van niet verwijtbare werkeloosheid. In de wet is uitdrukkelijk opgenomen wanneer hiervan wel of geen sprake is. Als de werknemer zelf ontslag neemt, is de werkeloosheid verwijtbaar. Dit betekent dat de betreffende werknemer geen WW-uitkering krijgt. Ook als op verzoek van de werknemer het dienstverband met wederzijds goedvinden eindigt is de werknemer verwijtbaar werkeloos. Als de werknemer door de werkgever op staande voet is ontslagen omdat zich daarvoor een dringende reden heeft voorgedaan, is de werknemer eveneens verwijtbaar werkeloos met als sanctie geen uitkering.
In de volgende gevallen daarentegen is de werknemer niet verwijtbaar werkeloos en heeft hij in beginsel recht op een uitkering.Het niet voeren van verweer tegen, of het instemmen van de werknemer met de beëindiging van het dienstverband door of op verzoek van de werkgever, levert geen verwijtbare werkeloosheid op.
Praktisch betekent dit dat de werknemer in beginsel sowieso recht heeft op een uitkering, ook als hij geen verweer voert tegen een door de werkgever aangevraagde ontslagvergunning bij het UWV Werkbedrijf. Datzelfde geldt ingeval werkgever en werknemer in onderling overleg besluiten om uit elkaar te gaan en daarvoor een overeenkomst opstellen. Van belang is dat uit die overeenkomst uitdrukkelijk blijkt dat het initiatief om tot een beëindiging te komen bij de werkgever ligt.
Voor de werknemer is het dan ook noodzakelijk om juridisch advies in te winnen alvorens tot ondertekening van een door de werkgever voorgelegde beëindigingovereenkomst over te gaan. Indien namelijk de beëindigingsovereenkomst niet de juiste tekst bevat, kan het met betrekking tot de WW alsnog misgaan. Ook is het in veel gevallen mogelijk een ontslagvergoeding ( gouden handdruk ) te regelen, waarvoor ook professionele rechtshulp raadzaam is.
Voor de wetteksten van de Werkloosheidswet (WW) klik op recht uitkering..
Onze ontslagmedewerkers kunnen u daarbij uiteraard van dienst zijn. U kunt vooraf telefonisch contact met ons opnemen om uw zaak te bespreken.
Bel: 0900 – 123 73 24 of mail ons indien u een vraag heeft over ontslag en ww .